Een uitbundig, drie dagen durend volksfeest. In Nederland oorspronkelijk alleen voorkomend in het katholieke zuiden, maar tegenwoordig ook gevierd in andere delen van het land door katholieken en niet-katholieken. Tijdens de carnavalsdagen zijn er feesten waarop gehost en gedronken wordt en er zijn optochten, waarin soms de draak wordt gestoken met bekende personen en gezagsdragers. De voorbereiding van carnaval begint op elf november, door carnavalsvierders de elfde van de elfde genoemd. Op deze 'gekkendag' kiest de 'Raad van Elf' de Prins Carnaval van dat jaar.
Het tijdstip van de viering van carnaval is afhankelijk van de wisselende datum waarop Pasen jaarlijks wordt gevierd. De zevende zondag voorafgaande aan Paaszondag is carnavalszondag. Het carnaval is een feest dat vooral in de provincies Limburg en Noord-Brabant drie dagen lang het dagelijks leven in zijn greep heeft. Op carnavalszaterdag of -zondag nemen de vele Prinsen Carnaval voor drie dagen op rituele wijze de macht van de burgerlijke autoriteiten over in dorpen en steden (de machtsoverdracht of sleuteloverdracht) en vieren met hun onderdanen, de carnavalsvierders, de tijdelijke vestiging van hun narrenrijk. Carnavalsvierders verkleden zich in een door hun gewenste uitdossing en nemen in een driedaagse carnavalsroes bezit van de straat en de cafés. Ook zoeken ze elkaar op in feestzalen. De feestlocaties zijn versierd met maskers en serpentines en de feestmuziek bestaat uit carnavalsrepertoire. Op één van de drie carnavalsdagen trekt de optocht door de straten, de zegetocht van Prins Carnaval. Op carnavalsdinsdag rond middernacht wordt in veel plaatsen in een collectief afsluitingsritueel afscheid genomen van het narrenrijk en zijn Prins. Carnavalsmascottes en symbolen worden dan verbrand, begraven of verdronken. Op Aswoensdag wordt het dagelijkse leven weer opgepakt. Het jaarlijks terugkerende carnavalsspel voltrekt zich in een opeenvolging van vaststaande rituelen en wordt georganiseerd door de vele carnavalsverenigingen in Nederland. Aan de carnavalsdagen gaat een periode vooraf, het zogenaamde 'voorseizoen', die begint op 11 november. In het voorseizoen wordt de machtsovername van Prins Carnaval op de eerste carnavalsdag voorbereid. Prins Carnaval verschijnt dan ten tonele, er worden zittingen georganiseerd waar de burgerlijke autoriteiten op de korrel worden genomen, vaak wordt een carnavalslied tot volkslied van dat jaar uitgekozen en de carnavalsstemming wordt opgebouwd.
Geschiedenis
In de zeventiende eeuw krijgt de term 'carnaval' in Europa de overhand voor feesten die zich kenmerken door vermommingen, ommegangen, de instelling van een spotheerschappij met een eigen hiërarchie en uitbundig eten en drinken. In de middeleeuwen sprak men van de Vastenavondviering, waarin men nog één keer luidruchtig kon feestvieren met veel spijs en drank om vervolgens vanaf Aswoensdag de rooms-katholieke vastentijd in te gaan als voorbereiding op Pasen. In één van de verklaringen voor het woord 'carnaval' wordt de relatie tussen dit uitbundige feest en de daarop volgende vasten gelegd: carne vale betekent vlees vaarwel. Een andere verklaring voor het woord bestaat uit de veronderstelde afleiding van carrus navalis, een scheepswagen die in de Vastenavondtijd door de straten werd getrokken met aan boord vermomde vierders. Zoals bij zoveel gebruiken wordt bij het carnaval een relatie gelegd tussen het moderne naoorlogse feest en vergelijkbare verschijningsvormen van feesten in een liefst ver verleden. De meeste populaire studies over het carnaval beginnen met een historisch overzicht dat tot ver vóór Christus teruggaat. Maskerades, de tijdelijke opheffing van de sociale ongelijkheid, het instellen van een korte periode van chaos en uit het volk aangestelde schertskoningen die enkele dagen heersen; dit soort feestrituelen kwam in het oude Babylon, in Mesopotomië en Egypte, bij de Grieken, de Romeinen en de Germanen al voor. In de historische verankering van het carnavalsfeest zijn grofweg twee stromingen te onderscheiden. Op de eerste plaats is er de visie op het feest als een van oorsprong heidens lentefeest met vruchtbaarheidsrituelen. Koning Winter moest worden verdreven zodat de vruchtbaarheid na de winter terug kon keren. In de middeleeuwen zou de katholieke kerk dit heidense feest gekerstend hebben en opgenomen in de liturgische jaarkalender. Een tweede 'oorsprongs'-verhaal gaat uit van de katholieke Kerk als initiatiefnemer. Zij zou het feest in de Middeleeuwen hebben ingesteld als overgangsritueel om de drempel naar de veertigdaagse vasten vóór Pasen te verlagen. De vastentijd wordt voorafgegaan door een anti-schepping (carnaval) om zodoende de afkeuring van een leven met een puur aards karakter op te wekken. Door de gewone mensen enkele dagen heel concreet en aanschouwelijk te tonen én te laten ervaren wat het betekent als de duivel, heksen, narren, de anti-christ en het eigenzinnige in de mens regeren, had het feest een opvoedende functie voor de zogenoemde 'gewone gelovigen'. Een belangrijke vertegenwoordiger van deze stroming is de Duitse volkskundige D.R. Moser.
Carnaval vanaf de zestiende eeuw in Nederland
In de zestiende eeuw kwam aan de openbare en massale carnavalsviering uit de Middeleeuwen een eind. De scheuring binnen het christendom als gevolg van de Reformatie, leidde tot een religieuze tweedeling op het grondgebied van het huidige Nederland: boven de rivieren Maas en Rijn werd het protestantisme het dominante geloof; in de gebieden die tegenwoordig de provincies Limburg en Noord-Brabant beslaan, bleef het katholieke geloof dominant. In het na de Reformatie overwegend protestantse deel van het huidige Nederland verdween de openbare Vastenavondviering uit het straatbeeld. De Vastenavond werd geduid als een 'Roomsche superstitie' en met verboden de kop in gedrukt. Echter, ook in het katholieke zuiden nam de deelname aan het feest af. Zonder te ontkennen dat in het huidige carnaval herkenbare verschijningsvormen uit het verleden zitten, kan worden gesteld dat het feest zoals wij het nu kennen betrekkelijk jong is. Met uitzondering van een aantal plaatsen in Limburg en Noord-Brabant waar in de negentiende eeuw de organisatie van carnavalsvieringen weer werd opgepakt, is de overgrote meerderheid van de carnavalsverenigingen opgericht na de Tweede Wereldoorlog. In de jaren vijftig van de twintigste eeuw bleef de viering, op enkele uitzonderingen na, nog beperkt tot de zuidelijke provincies Limburg en Noord-Brabant, waar het merendeel van de bevolking katholiek was. In de loop van de jaren zestig kwam de relatief sterke afbakening tussen het katholieke zuiden aan de ene kant en het calvinistische westen en noorden van Nederland aan de andere kant op de helling te staan. Het carnaval overschreed vanaf deze jaren de grens van de 'grote rivieren', de Maas en de Rijn. Aan het einde van de twintigste eeuw komt men in alle provincies van Nederland carnavalsverenigingen tegen die zich actief inzetten voor de organisatie van het feest.
Variatie in de carnavalsvieringen
Het carnaval kenmerkt zich door een grote mate van variatie in de verschijningsvorm en de inhoud. In een vergelijking tussen bijvoorbeeld het carnaval in Rio de Janeiro, Venetië, Keulen, Maastricht en het zomercarnaval in Rotterdam wordt dat meteen duidelijk. Ook het tijdstip van de viering is een minder uniform gegeven dan in eerste instantie wellicht wordt gedacht. Zo spreekt men in Nederland van een carnavalsseizoen dat aanvangt op 11 november en eindigt op Aswoensdag. In België is het carnavalsseizoen langer, getuige halfvastenvieringen en carnavalsfeesten op de zondag na Aswoensdag. In het Zwitserse Bazel viert men carnaval in het weekend na Aswoensdag. En op Malta is de naoorlogse carnavalsviering zelfs volledig losgekoppeld van de traditionele carnavalsdagen vóór Aswoensdag: daar wordt carnaval gevierd in de tweede week van mei. Met betrekking tot de verschijningsvorm van het carnaval treden in een onderlinge vergelijking tussen Limburg en Noord-Brabant ook duidelijke verschillen naar voren. Zo nemen veel Brabantse gemeenten tijdens de carnavalsdagen een carnavalsnaam aan: Den Bosch wordt Oeteldonk, Bergen op Zoom verandert in Krabbegat en Breda heet Kielegat. In Limburg komen deze naamsveranderingen slechts bij uitzondering voor. Een Prins Carnaval is weliswaar een algemeen verschijnsel, maar de invulling van deze carnavaleske functie is niet overal dezelfde. In Limburg kan deze functie slechts één seizoen door dezelfde persoon bekleed worden. In Brabant kan deze schertsfiguur jarenlang door dezelfde persoon worden vertolkt. Worden de Prinsen in Limburg bijgestaan door een Raad van Elf, in Noord-Brabant luisteren vergelijkbare groepen naar namen als 'Boere Parlement' (Den Bosch) of de 'Leutige Ploeg' (Bergen op Zoom).
Naast landelijke en provinciale variaties is de diversiteit in carnavalsrituelen ook per stad of dorp groot. In de vele jubileumboeken van plaatselijke carnavalsverenigingen worden de lokale rituelen beschreven.
Dit artikel komt uit de feestendatabank van het Meertens instituut.
Feest databank Meertens
Terug